Verhaal | Sammy en het driestuiverwoud

 

1184929_541518872568079_328366971_n
In de zomer van 2013 bracht een groep Woensdrechtse jongeren ‘Sammy’ weer tot leven tijdens een paardenshow.In de zomer van 2013 bracht een groep Woensdrechtse jongeren ‘Sammy’ weer tot leven tijdens een paardenshow.

(een jeugdverhaal uit 1986)
In een dorp van het land Pecunia, waar alles normaal vredig en rustig was, heerste die dag tumult en verwarring. Vanuit elk huis en elke boerderij in de omgeving kwamen de mensen samengestroomd naar het niet al te grote marktplein. Ieder had zijn bezigheden uitgesteld en zijn werk stilgelegd, want droef nieuws had het dorp bereikt. De geliefde koning van het land Pecunia was gestorven en nu kwam ieder naar het marktplein om de oude wijze van het dorp te vragen wat ze moesten of konden doen.“Dorpsgenoten,” sprak de oude vrouw, “onze koning is heel lang geleden koning geworden. Zo lang zelfs dat ik het van mijn moeder heb gehoord en zij van haar moeder. En ze vertelden ook dat, wanneer de koning zou sterven zonder kinderen, hij zou moeten worden begraven onder Sterrenbloemen die vanuit het hele land moeten worden verzameld. Want anders zullen de schaduwen die de koning had onderdrukt terugkomen.”

 

“Kun je dat nu eens eenvoudig zeggen.”, riep een kleine kruidenier die op de derde rij stond.
“Eén persoon uit ons dorp moet drie Sterrenbloemen naar het graf van de koning brengen.”
Alle mensen op het plein keken onrustig in het rond, want ze hielden dan wel van hun koning, maar ze hielden nog veel meer van hun huizen en hun dorp. Verder dan de rand van het dorp gingen ze meestal niet en reizen kwam zeker nooit bij hen op. En nu zou één van hen verplicht worden een lange reis te ondernemen. De gedacht alleen al bezorgde hen kriebels en koude rillingen. De wijze vrouw, die heer dorpsgenoten goed begreep, besloot dat ze eerst de drie mooiste Sterrenbloemen zouden zoeken en dan zouden ze wel verder zien.

En zo kwam het dat de inwoners van het dorpje zich uiteindelijk allemaal rond het hutje van Sammy bevonden, want hij had het mooiste tuintje. Sammy boog beleefd voor de oude wijze, zoals het hoort, terwijl ze de drie mooiste Sterrenbloemen plukte : een rode, een witte en een gele. En toen de vrouw vroeg wij hij wou als drager van de bloemen en ieder gespannen de adem inhield, zei Sammy : “Dat doe ik wel. Ik hoef voor niemand te zorgen en ben hier niet onmisbaar. Vertel me maar wat ik doen moet.”
Dadelijk werd er een lunchpakket voor Sammy klaargemaakt en goede stapschoenen gezicht en toen hij eindelijk vertrekkensklaar was, wees de vrouw naar een groot bos in de verte.
“Daar, ergens in dat bos moet je zijn. Het gaat best als je steeds rechtdoor blijft lopen. Probeer uit de weg te blijven van de schaduwen, want zij zijn u niet meer te vertrouwen. En wees op je hoede voor zwarte ruiters op zwarte paarden.”

En ze vertrok Sammy naar het Driestuiverswoud, waar de koning had gewoond. Het was dag toen hij in het woud stapte, maar binnen was het er zo donker als de donkerste nacht. Sammy probeerde rechtdoor te wandelen, maar na een tijdje had hij al voor zoveel bomen moeten uitwijken dat hij echt niet meer wist of hij nu in cirkels liep, zijwaarts, achteruit of rechtdoor. En toen hij zijn ogen na een tijdje aan het duister waren gewend geraakt, zag hij nog enkel donkere schaduwen nen minder donkere schaduwen. Hij wist niet of het nog dag was of al nacht, maar met zijn tas met bloemen in de ene hand en zijn lunchpakket in het ander, stapte hij voort.

Plots hoorde hij : “Klakklak, klakklak, klakklak,…”
Hoeven, dacht hij en toen schoot hem te binnen wat de oude vrouw had gezegd : zwarte ruiters en zwarte paarden. Dus begon hij zo vlug hij kon weg te lopen van het geluid van de paarden. Hij sprong over beken en boomstronken, dook onder takken, schoot tussen de bomen door en “Plak!”.
Hij zat vast in dikke, harige kleverige draden. Hij probeerde zich los te trekken, maar hoorde een belletjes, en hoe harder hij trok, hoe luider het belletje rinkelde. Toen verscheen voor hem een grote donkere schaduw die diep in en uit ademde en steeds dichter kwam. En wanneer de schaduw heel dicht was genaderd zag Sammy een lelijke vette spinnenkop met uitpuilende, hongerige ogen. Sammy hield zijn adem in, en keek hoe de spin hem naderde. Ineens trok de spin vol schrik zijn kop op en hij ging weer achteruit.
“Wat krijgen we nu?”, dacht Sammy, en toen hoorde hij achter zich een vreemd muziekje.
“Ga weg met dat lelijk geluid!”, krijste de spin.
“Maak dan eerst dat jongetje los!”, zie een stem vanuit de muziek.
De spin sneed haar draden vloekend door en Sammy was weer los. Hij draaide zich om en zag daar een klein mannetje met een muziekdoosje.
“Vooruit, mensje,”zei de dwerg,”weg hier, voor mijn muziekdoos stopt.” Het mannetje sprong tussen de bomen weg en Sammy volgde hem zo goed hij kon.
“Wie ben jij?”, vroeg Sammy toen ze wat trager liepen.
“Mijn naam is Aduïn. Om u te dienen.”, antwoordde de dwerg en hij maakte een sierlijke buiging. “En u bent?”
“Sammy. Om u te dienen.” en hij probeerde ook plechtig te buigen.

Zo kwamen ze aan een huisje, dat een beetje geleek op de muziekdoos van Aduïn, met dat verschil dat het groter was en dat de bloemen er verwelkt waren. En in plaats van muziek kwam er zacht gehuil uit de richting van het huisje. Aduïn en Sammy keken elkaar verbaasd aan.
“Wat zou dat te betekenen hebben?” , vroegen ze zich af, dus stapten ze naar het geluid toe, en aan de andere kant van het hutje zagen ze een oudere man zitten met zijn gezicht in zijn handen verborgen.
“Hallo!”, zie Sammy nog eens. “Kunnen wij u helpen?”
De man lachte bedroefd.
“Helpen? Ga door jongens. Maak dat je weg komt uit dit bos. De beschermende macht van de koning is verdwenen en de schaduwen zijn teruggekomen. Haast je vlug weg, eer je ook iets overkomt.”
“Ook?”, vroeg Aduïn. “Is jou dan iets overkomen?”
Het gelaat van de man betrok weer. Het was duidelijk waarom hij zoveel rimpels had.
“Nee.”, zei hij. “Hier, hier is alles in orde.”
Toen klonk van binnen een stem.
”Vader? Is daar iemand?” Het was een smekende zachte stem.
“Wie is dat?”, vroeg Aduïn.
“Mijn dochter.”, zuchtte de man.
“Kom mee binnen. Ik zal jullie aan haar voorstellen. Het zal haar misschien plezier doen eens iemand anders dan haar vader te zien.”
Ze stapten binnen in het hutje, dat er langs binnen veel kleiner uitzag dan het langs buiten had geleken, en daar, in de hoek van de kamer, zagen ze in een bedje, een beek, tenger meisje liggen.
“Amalthea!”, fluisterde de vader,”Er is bezoek voor je.”
Het meisje opende haar tranerige ogen en keek Sammy aan.
“Hallo.”, zei Sammy. “Hoe gaat het?”
Het meisje zei niets.
“Ze is heel erg ziek.”, antwoordde de vader. “Sinds de koning gestorven is, is haar toestand steeds erger geworden. Er ligt een schaduw over dit huis. Ze zal niet meer genezen.”
Amalthea keek Sammy vragend aan.
“Aduïn,” vroeg Sammy, “kunnen we echt niets doen?”
De dwerg haalde ruw zijn schouders op. “Tja,” zei hij, “jammer dat je die bloemen op het graf van de koning moet gaan leggen.” En hij wees naar de bloemen in de tas.
“Jammer? Waarom?”
“Omdat Sterrenbloemen schaduwziektes kunnen genezen, maar ik had beter niets gezegd, want je kunt die Sterrenbloemen toch niet missen.”
“Hé, wacht eens.”, zie Sammy. “De koning zal wel genoeg hebben met twee bloemen zeker. Eén bloem kan ik wel missen.” en hij haalde de rode Sterrenbloem uit zijn tas.
“Wat nu?”, vroeg hij.
“Geef haar de bloem.”, antwoordde Aduïn ongeduldig.
Sammy ging dichter bij Amalthea staan en reikte haar de rode bloem aan. Ze nam de bloem zacht glimlachend aan, en viel in slaap.
“Wat gebeurt er nu?”, vroeg de vader.
“Wachten.”, zei Aduïn.
Ze hoefden niet lang te wachten. Een klein half uur later kreeg het meisje terug kleur en kwam er een gelukkige glimlach op haar gezicht. En toen ze haar ogen opende, schitterden die als twee fijne parels. De vader omhelsde de dochter en bedankte Sammy en Aduïn, toen Aduïn plots zijn oren spitste : “klakklak, klakklak…” Hij nam Sammy bij de arm en trok hem naar buiten. “Vooruit. We moeten vluchten.”
“Maar… we kunnen hen toch niet alleen laten?”
“Ze zullen hen niets doen ! Ze zoeken jou !”, beet Aduïn hem toe.
“Mij? Waarom?”, wou Sammy nog weten.
“Later! Vlucht!”

Sammy liep hals over kop weg het bos in en merkte pas toen hij weer stil stond en de hoeven niet meer te horen waren dat Aduïn niet bij hem was. Hij was natuurlijk alweer zijn weg kwijt en kon zich helemaal niet inbeelden waar de hut ergens was.
“Heelp!”, riep hij, maar hij kreeg geen antwoord. Diep zuchtend stapte hij vooruit. Beter dan stilstaan, vond hij. Hij was een beetje kwaad op Aduïn. Indien hij daar was gebleven, had hij misschien een kus kunnen krijgen van Amalthea. Hij had het een mooi meisje gevonden. Domme Aduïn. Misschien waren er helemaal geen ruiters geweest. En waar was die dwerg nu plots naar toe? Toen hoorde hij iets in de verte.
“Aduïn!”, riep hij.
“Ssst.”, zei Aduïn, die plots voor hem stond. “Wil jij soms alle schaduwen van het hele driestuiverswoud op je nek?”
Sammy lachte. Hij trok alles terug wat hij daarnet over Aduïn had gedacht. Hij wou dank u zeggen, maar Aduïn liep al weer verder.

Waar ze nu gingen, stonden de bomen dichter opeen gepakt en leek de lucht ijler. Het was alsof er een dikke mist hing, samengesteld uit allerlei gassen.
“Wat is dit?”, vroeg Sammy.
“Wat het is, weet ik niet.”, zei Aduïn, “Maar ik weet wel dat het mij niet bijzonder aanstaat.”
Ze hielden allebei hun trui voorhun mond om zo de lucht een beetje te filteren, maar het hielp niet veel. Ze werden duizelig. ze snakten naar adem.
“Daar… Aduïn…daar is een open plek.”
Ze liepen er naar toe in de hoop daar frisse lucht te vinden, maar ze kwamen terecht op de oorsprong van de mist. Er lag een grote plas stinkende kokende brij.
“Wat is dit?”
“Dit was vroeger het heldere mooie meer van de vismensen”, stelde Aduïn ontzet vast.
Sammy wees naar de overkant van het meer. “Misschien komt de wind van daar en krijgen we daarom al die damp in ons gezicht. Als we daar dan staan hebben we frisse lucht.”
Dat deden ze.

Aan de andere kant van het meer bleek inderdaad geen mist te hangen. De lucht was er zuiver, maar gevuld met treurende stemmen. aan de rand van het meer immers zat een hele menigte mensen met grote vliezen en schubben hijgend te huilen. Aduïn stapte op één van de vismensen, die normaal onder water leven, af en vroeg hem wat er gebeurd was. De visman schudde zijn hoofd en zei :”De beschermende macht van de koning is verdwenen en de schaduwen zijn teruggekomen.” Hij wees naar het meer.
“We zijn alles kwijt : onze woning, ons voedsel, onze manier van ademen. Hier in de open lucht overleven we het nooit.”
“Kunnen we dan niets doen?”, vroeg Sammy.
“Niets.”, zie de visman, maar Sammy keek naar Aduïn terwijl hij in zijn tas greep.
“Je hebt er maar twee meer.”, zei Aduïn hoofdschuddend.
“Dat betekent : nog steeds meer dan genoeg.”, antwoordde Sammy.
De visman begreep niet waar ze het over hadden. Toen haalde Sammy de witte Sterrenbloem boven en met een sierlijke zwaai wierp hij hem in de plas. Eerst gebeurde er niets, maar toen begon het geborrel te verminderen tot het zelfs volledig verdween. De dampen verdwenen van boven het meer en het water werd glashelder. En daarna verschenen aan de rand grote waterlelies. De vismensen sprongen opgewonden op en doken blij in het water. Ze dansten en maakten buitelingen in het zuivere water en wilden tot bedanking nog een veel wildere dans uitvoeren, toen eensklaps de hemel dichttrok en aan de overkant van het meer twee grote schaduwruiters verschenen. Statig in zwartheid, machtig in duisternis en somber als een lange nacht.
“Weg jij!”, riep Aduïn tot Sammy,”Breng je bloem naar de konings graf. Het is hier niet ver vandaan. Ik leid ze wel af!”
Toen opende hij zijn muziekdoos en liep hij het bos in. Sammy keek hem nog even na en rende toen zo vlug hij kon de andere kant op. Hij hoorde hoe de muziek van Aduïn zich verwijderde, gevolgd door het woeste geroffel van de zwarte hoeven.

Sammy loopt nog steeds weg van het geluid, wanneer hij achter zich plots geschreeuw hoort.
“Aduïn?”, denkt hij. “Dat mag niet! Ze zoeken mij! Niet hem!”
Hij bedenkt zicht plots dat Aduïn zijn leven waagt voor de zijne en hij voelt zich schuldig. Direct maakt hij rechtsomkeer en stormt hij naar het geluid, zonder eigenlijk goed te weten wat hij daar kan doen. Terwijl hij naar Aduïn terug snelt, flitsen naast en boven hem schaduwachtige figuren in dezelfde richtin. Maar Sammy merkt ze niet. Hij denkt alleen aan Aduïn. Zijn oren vangen weer het lichte geluid van de muziekdoos op. Zijn lunchpakket werpt hij weg en de laatste, gele Sterrenbloem neemt hij los in de hand om zo sneller te kunnen lopen. Zijn hart bonst als gek. overal om hem heen het gedreun van paarden. Plots komt hij op een open plek, waar Aduïn hem voorbij flitst, gevolgd door twee schuimbekkende paarden. De ruiters halen Aduïn bij en sturen hun paarden recht op hem af. Aduïn draait zich in een bolletje, maar vliegt, getrapt en geschopt door de hoeven de paarden, toch de lucht in en kwakt tegen een boom. Zijn muziekdoos valt op de grond en zwijgt.
“Nee!!”, roept Sammy, die nu ook op de open plek is komen staan.
De ruiters horen hem en draaien hun paarden. Ze kijken hem spotten, tergend aan. Sammy staat stil, aan de grond genageld van woede en angst. De ruiters kijken naar Sammy en omgekeerd. Dan, vanuit stilstand, schieten ze op hun paarden plots vooruit en met het gedreun, geweld en de snelheid van een sneltrein komen ze op hem af. Sammy kan niet meer ontwijken of weglopen. De gele bloem begint in zin vuist te groeien alsof ze zijn hand wil afbranden. De ruiters komen steeds dichter. Sammy denkt niet meer. Hij is kwaad en wil iets naar die monsters werpen. De bloem brandt. De ruiters naderen en Sammy werpt met een kreet – “Aaaah!” – de bloem naar de schaduwen. Als zeepbellen spatten die uit elkaar, onder afgrijselijk gehuil. De lucht trekt terug open, de overige schaduwen schieten weg naar schuilhoeken waar ze eeuwen hebben verbleven, er komen kleuren op de bomen, maar daar let Sammy niet op.
Sammy knielt neer bij Aduïn, die moeizaam ademhaalt.
“Waarom ben…ben je teruggekomen… je moest de bloem… op…graf.”, mompelt de dwerg.
“Zwijg, betweter. We moeten je eerst proberen beter te maken.”, zegt Sammy terwijl hij Aduïn hand vastneemt. Had ik nu nog maar een bloem, huilt hij, maar Aduïn ademt al niet meer. Zijn hand is koud.
“Alles is verloren.”, denkt Sammy. “Ik heb mijn taak niet volbracht en iemand de dood ingejaagd.”
Langzaam en verslagen staat hij op, het hoofd gebogen.

Eerst merkt hij niet dat er muziek klinkt achter hem. Triestige en droeve gedachten vullen zijn hoofd, maar traag maken ze plaats voor de vrolijke muziek achter hem. Sammy draait zich naar het geluid en ziet daar de oude dorpswijze staan, omringd door de vismensen en Amalthea en haar vader. De plaats vult zich spoedig met elfen en geesten en andere woudwezens die in stilte een draagbaar maken uit bloemen voor de dwerg.
Sammy knielt voor de oude wijze vrouw en zegt :”Ik heb gefaald. Vergeef me.”
“Neen”, zegt de oude, “je hebt niet gefaald. Want zie : de schaduw is uit het woud verdwenen. De kracht van de koning is terug. Er is een nieuwe koning.”
“Echt waar?”, vraagt Sammy en wanneer hij opkijkt merkt hij hoe een goeden kroon op zijn hoofd wordt gezet.
“Je hebt getoond dat je om de mensen geeft…koning.”, zei de oude vrouw en met haar knielde heel de massa voor Sammy, die treurig in het midden rechtstond met de kroon op zijn hoofd en het muziekdoosje in zijn handen. Toen opende hij traag het muziekdoosje en terwijl hij huilend naar de muziek luisterde, begon het te regenen. Zachtjes.
En bovenop de muziek hoorde Sammy ineens de stem van Aduïn : Hoog, Sammy Kijk omhoog, Sammy. Tranen in de regen zijn als herinneringen verloren in de tij. Ik ben bij je. Wees een goede koning.”
En in de noten van de muziek zag hij Aduïn glimlachen…

Auteur: Fran Bambust

Factotum: imagineer, stratege, concept & content developer, auteur van het 7E-model en jeugdboeken als Plafondmeisje.