Tussen de gaten van mijn geheugen

Bij de opening van het academisch jaar ’84-’85 gaf ik mijn eerste universitaire lezing. Het was als grap bedoeld. Ik was kringverantwoordelijke en zou een nep-les geven aan de nieuwe eerstejaars. De psychologische kring wees dooprituelen toen al resoluut af. Verder dan een nep-les gingen we niet. Dat ik zelf pas een tweedejaars was en een heel onwaarschijnlijke professor moest voorstellen, vonden we blijkbaar geen bezwaar. Dit werd lachen. Alleen… ik liet me meeslepen en bedacht een echte les, met een echt onderwerp dat me toen al mateloos boeide. “Wij”, zo begon ik de les. “zijn ons geheugen. En het ding deugt langs geen kanten.”

Vijfendertig jaar later ben ik het er nog altijd mee eens. Dat moet wel, want ik heb de herinnering vast bijgekleurd zodat ze past bij mijn huidige ideeën. Toen al vertrouwde ik mijn geheugen niet en nu zo mogelijk nog minder. En toch, zo besefte ik, zijn we veroordeeld tot dat geheugen. We hebben nauwelijks een direct contact met ons leven, met dat opgehemelde ‘nu’. “Er is geen ‘nu’,” oreerde ik, “Nu is altijd net weg. Datgene waar je mee omgaat, is een herinnering aan een serie gewaarwordingen gefilterd door een ouder set fluïde maar kristalliserende herinneringen.”

“Dit wil ik voor altijd onthouden”

Oh, we kunnen wel zorg dragen voor ons geheugen. Dat besef ik. Maar dat spreekt het probleem niet tegen, het bevestigt het net: ons geheugen is stuurbaar en dus onbetrouwbaar. Voor elke herinnering die ik bewust verwoord en zorgvuldig heb opgeslagen – met wisselend succes overigens – heb ik er duizenden onbewust op een compleet toevallige, achteloze wijze in een hoek gegooid.

Op een bepaalde middag diezelfde maand stond ik op een rotonde in de buurt van de Lovensveldstraat in Kesselo uit te kijken in de richting van een supermarkt. Kan ik dit beeld inprenten, vroeg ik me af. Kan ik dit zo goed in me opnemen dat ik het decennia later weer kan oproepen? Een uur lang heb ik daar gestaan. Dat had ik mezelf opgedragen. Ik zou ook zo weinig mogelijk verwoorden, maar vooral het beeld proberen op te slaan.

Zonet heb ik mezelf voor het eerst in al die tijd toegestaan om met Google Maps na te gaan of het beeld dat ik me nog herinner wel strookt met de realiteit… Ik had nog wel een ‘weide’, ’rotonde’, ‘open ruimte’ en ‘supermarkt’ in gedachten, maar die stonden niet op de plaats waar ik me herinner en zagen er ook helemaal anders uit. Nu is er wellicht wel wat veranderd aan de omgeving, maar de supermarkt zal vast niet verplaatst zijn naar de overkant van de straat. Het opmerkelijkste is echter dat ik enkel de verwoordbare dingen min of meer kon oproepen. Wat ik niet verwoord heb, was uitgewist.

Een woord, een anker

Ik geloof nogal in het bouwende en verbindende belang van narratieven: verwoorde connecties van ideeën, beelden, gevoelens, handelingen, betekenissen… We onthouden narratieven veel makkelijker, omdat ze enerzijds – dit is trouwens nattevingerwerk, hoor, geen wetenschappelijk betoog – associatief veel ankers uitgooien en anderzijds emoties kunnen oproepen die de geheugensporen versterken. Elke woord kan een pak associaties in zich dragen en is zo een stevig anker; emoties zijn de klimplanten die rond de ankerlijnen kronkelen en ze vaak organisch lijken vast te zetten, maar vaak ook verhullen.

Begrijp me niet verkeerd, ik weet ook wel dat een madeleine een verloren tijd weer kan laten opduiken. Een melodie kan een hele sfeer oproepen en een oude foto trekt een blik aan herinneringen open, ja, een geheugenpaleis kan boeken vol informatie bevatten… Maar narratieven maken het toch hanteerbaarder. Een goed geheugenpaleisbouwer zal overigens niet die ene telefoon met dat kleur en die stekker op dat kastje zetten om een bepaalde associatie op te roepen. Een algemeen idee van telefoon kan vaak volstaan. In de tekening hierboven tekende ik niet per se de televisie, of de bank, of het tapijtje waarmee ik ben opgegroeid. Ze volstaan om de associatie op te roepen via enkele in mijn hoofd verwoorde en zo verankerde elementen. Zelfs het wit-met-rode jurkje dat meermaals op de prent terug komt, klopt niet. Ik vermoed niet dat ik dat ooit heb aangetrokken. Wiske had dat jurkje en Wiske was ook prominent aanwezig in mijn jeugd, maar dat was niet het jurkje dat ik zo vaak bij mijn nicht ging lenen. Als ik mij niet vergis, was dat monochroom rood of roze. Maar wellicht vergis ik me.

Een tekening van een huidig verleden

De tekening die ik deze week maakte, is dan ook geen tekening van mijn jeugd. Die kan ik niet maken. Mijn herinnering aan mijn jeugd zit vol gaten en wat tussen de gaten in hangt, is bijgekleurd, aangedikt, geselecteerd en misschien onbewust maar wel doelgericht gefilterd om beter te passen in een huidig zelfbeeld. Mijn therapeute vroeg me om de kleine Franky te tekenen. Verder dan dit geraak ik niet.

Het ziet er pijnlijker uit dan het was, vermoed ik. Ik had helemaal geen droevige jeugd, denk ik. Ik was heel blij en heel vaak onbezorgd gelukkig. Een paar kleine kiezels zijn echter in mijn sokken blijven steken en zijn zo tussen mijn tenen geraakt waar ze wondjes hebben veroorzaakt die zijn gaan etteren en die decennia later littekens opleverden. Ik heb het er de voorbije therapeutische sessies vaker met mijn therapeutes over gehad en ik vermoed dat het praten de littekens steeds groter maakt eerder dan ze weg te werken. Wat je benoemt, krijgt massa. Wat je benoemt, wordt verankerd en wordt herinnering. Omgaan met jeugdherinnering is dan ook altijd een creatie van een nieuwe jeugd in een huidig verleden.

Wat probeer ik dan eigenlijk te verwerken tijdens die sessies, vraag ik me af. De gecreëerde jeugd of de stiften die ik hanteer om die jeugd bij te kleuren? Best lastig wanneer je beseft dat ook die stiften zijn aangeboden door gecreëerde en bijgekleurde herinneringen… Het tapijt rafelt uiteen wanneer je aan een los draadje gaat trekken. Als ik mijn geheugen ben, en mijn geheugen is een onbetrouwbare constructie… wat zegt dat dan over mij?

Ja, dat zou lachen worden, die nep-les, dachten we vooraf. Maar ik liet me meeslepen. Het werd de ernstigste lezing van mijn leven.

Verhaal | De kameleon en de vuursalamander


Er was eens een kameleon die een vuursalamander wou zijn.
Op een lichtblauwe maandagmorgen was hij een allerliefst salamandertje gepasseerd dat hem een vuurtje had gevraagd, en meteen had zijn lijf gereageerd. Hij had haar kleurtjes geïmiteerd, haar lichaam in zich opgenomen en weerspiegeld en, voorwaar, hij had gemerkt dat het hem paste. Dat is mijn lijf, ontdekte hij met een geschikte schok, en hij viel ter plaatse omver.
Toen hij enkele uren later weer tot zichzelf kwam, kwam hij niet meer tot zichzelf, want hij was helemaal niet meer zo zeker wat zichzelf was.
“Wat ben ik?”, vroeg hij aan de boom die hem ’s morgens vaak op wandelingen vergezelde. De boom hield zijn antwoord in beraad. De boom had geleerd om niet impulsief te antwoorden op vragen van dichters.
”Een boom?”, antwoordde hij twijfelend. De kameleon zag er immers altijd als een boom uit.
”Een boom van een kameleon”, interpreteerde de kameleon en hij stapte verbijsterd verder. Hij wist immers dat bomen niet kunnen liegen – het ligt niet in hun aarde – maar toch klopte het niet. Diep binnenin hem voelde hij het vuursalamandertje branden. Hij wist dat hij een zij was, want hij had zich helemaal in haar weerspiegeld geweten en omgekeerd. In die fractie van een bladknopontspruiting had hij doorgehad wie hij werkelijk was.

“Ik ben haar”, riep hij en het hele bos hield even zijn adem in. De struiken keken de olifanten in de ogen, de aap bleef middenin zijn sprong hangen uit respect en zelfs de bladeren ritselden zo stil mogelijk. De stilte bleef welgeteld vier dagen hangen tot ze zo ongemakkelijk zat dat de olifant wel iets moest doen.
”Hm” zei de olifant die zorgvuldig maar toch doordacht zijn woorden koos uit het valiesje dat hij voor die gelegenheden met zich meedroeg.
”Euh, kijk”, vervolgde hij, “jij bent een olifantje.”
”Niks van”, viel de boa hem nu in de rede, “je bent een boaatje.”
”Nee, een mier.”
”Een bosaap.”
”Een stekinosaurus.”
”Een hansworst.”
Het hele bos, dat gisteren, eergisteren, en de dagen ervoor zo spaarzaam met lawaai had omgesprongen, liet het er allemaal in een keer uit. Het kletterde over het woud zodat de kleinste dieren vlug in hun holletje wegkropen om niet meegesleurd te worden.

Ook het kameleontje zelf trok zich terug, nog bedrukter dan voorheen. Zij wist nu helemaal niet meer wie hij was. Vroeger was hij altijd trots geweest op haar vermogen om zich aan te passen, maar nu wist ze het niet zo nauw meer. Tuurlijk hadden alle dieren gelijk, ze had zich immers altijd al aan hun wensen aangepast. En dat had hen plezierd. Maar zijzelf vroeg zich af of hij dat wel moest blijven doen, of zij zo wel gelukkig zou kunnen blijven. Eigenlijk had ze zich pas een keer echt warm en thuis gevoeld, en dat was als vuursalamander.

De storm raasde voorbij, en in haar zog wandelde ook het lieftallige vuursalamandertje. De kameleon keek om en trok meteen grote en tranerige oogjes.
”Hallo”, begon ze schuchter.
”Hallo”, zei het vuursalamandertje, dat niet meteen de meest spraakzame der reptielen was. De kameleon voelde zich helemaal warm worden en stotterde die ene vraag die nu gesteld moest worden: “Wat ben ik?”
Het vuursalamandertje giechelde en al haar vlammetjes dansten op haar staart: “Een vuursalamandertje natuurlijk.”
”Ja?”, vroeg het kameleontje ongelovig.
”Tuurlijk, gekkerd, kijk maar in dat plasje.” Toen keek de kameleon in de plas en ze zag zichzelf weerspiegeld. Zichzelf. Geen boom, geen olifant, geen aapje, maar zichzelf. En terwijl de kleuren zich mengden en vochten en zochten om te zien hoe de kameleon zichzelf echt kon zien, vormde een lieftallige glimlach zich op haar lippen. Want in de plas verscheen een vuursalamander, zo mooi en vrouwelijk als zijzelf.
”Hallo”, zei ze en het vuursalamandertje in de plas was het vuursalamandertje dat ze echt was.

Ode aan Oote

schermafbeelding-425

Dat ik een zwak heb voor Jan Hanlo’s Oote Oote Boe, zal je misschien al weten.

img_0058

Je hebt misschien ooit het filmpje gezien waarin ik het gedicht een beetje waardig probeer voor te dragen? Een filmpje dat, naar ik vernam, trouwens soms in lessen Nederlands wordt getoond, tot grote ergernis van de leerlingen, die dan ’s avonds hun beste Nederlands bovenhalen om enge commentaren te tikken die ik dan weer met sop en spons van mijn wall probeer te schrobben.

Dit jaar bereikte mijn eerbied voor het gedicht, het klankschilderij, een nieuw hoogtepunt. Ik mocht niet alleen opdraven tijdens een viering van 100 jaar Dada in Groningen om nog eens eigenzinnig met de Oote’s aan de slag te gaan, nee, ik mocht ook een tekstje schrijven voor een kunstig kleinood. Of liever: een kleinode. Een Ode aan Oote.
Tussen de bijdragen van jazzpianist Justin Binek, de dichters Ezra de Haan, Wiel Kusters en Karel Soudijn en nog een pak anderen, vind je mijn tekstje.
En voortaan vind je het ook hier:


Vandaag is het liefde

Of het wel een gedicht is. Hoe vaak heb ik die vraag niet gehoord? Kolder, toch? Absurd? Onnozel? ‘Om te lachen’? Alsof dat het minder ernstig maakt.

Ik heb het me eigenlijk nooit afgevraagd waarom Oote me zo trof. Van alle gedichten die we op school voorgeschoteld hebben gekregen, is die me, samen met enkele knapperds van Gorter en de Coninck, best bijgebleven. Een gedicht, had de leraar georakeld, moest je steeds weer verwonderen en op jezelf teruggooien. En dat deed het vanaf de eerste Oote. Mijn mond ging meteen in de juiste stand staan en de verwondering vloog naar binnen.

Oote Oote Oote

Plechtig waren ze, die allereerste woorden, die eerste kennismaking. Plechtig, hoog en overstijgend. Ik ging er rechtop voor zitten, om vervolgens met een ‘boe’ weer onderuit te gaan. Verrukt was ik.

Diezelfde avond heb ik het wellicht tien keer gelezen. Zacht, hardop, traag, snel, met wisselende tempi, vrolijk, melancholisch, bang, bezwerend, vertellend, verliefd, verwijtend, spuwend, zalvend, wiegend maar steeds verwonderd. De verwondering vloog weer naar buiten bij elke lezing, en kroop dan langs mijn oren weer naar binnen.

Dit was muziek, dit is muziek. Dit was een verhaal geschreven met noten waarvoor de balken nog moesten worden gesmeed. Dit is een symfonie schilderd met priegeltekentjes op waterdamp. Onvatbaar en steeds anders. Het werd hoe ik was toen ik het las. Het wordt wat ik voel, terwijl ik bedoel. Het is een deun, een dreun, een drein, een trein die me steeds weer elders brengt op haar sporen die als thema’s door de klanken lopen. Het is jazz, jawel, een tijdloze standard die elke keer weer nieuwe interpretaties toelaat en nooit aan rijkdom inboet.

Kolder, toch? Ik weet het niet.  Is Ornitology kolder? Take Five?

Ah ach ah ach

Vandaag is het een psychologische roman. Ze laat zich verleiden tot zelfmedelijden, mijn personage, maar ze weigert zich ook te laten meeslepen. Boe, schudt ze haar mijmeringen weg, maar ze komen terug en slepen haar steeds weer mee. Zelfs haar weerstand wordt mijmering. Boe wordt oe oe oote. Ah, dat wil ze niet. Het snijdt haar, pijnigt haar en meegevend tuimelt ze in het zelfbeklag, boe hoe. We voelen hoe ze zelfbewust strijdt, smacht, smijt en bevend naar de kunst grijpt. Maar het pakt niet, het vat niet, het doet niets. Doet doe d doe… Snikkend en gekneusd zinkt ze weg in het grote verdriet, waar steeds stiller nog een verweer in klinkt… Haalt ze het?

Boe

Morgen is het misschien een wals. Of een opera. Een epos, een thriller of een liefdeslied. Morgen is het waar ik zin in heb, en altijd meer.

Dat is de kracht ervan. Ik weet hoe ik erin ga, maar nooit hoe ik eruit kom. Het speelt met je, en laat je jezelf ontdekken als een Rorschachtest van klanken.

En dat geldt vast ook voor mijn publiek wanneer ik het breng. Sommige mensen worden er kwaad van, en gaan schelden, anderen gaan lachen en nog anderen laten de verwondering naar binnen vliegen.  En laat het mij net daar om te doen zijn. Ik hou van Oote. Het ontvouwt zich elke keer weer anders, en het is altijd groter langs de binnenkant. Het is o zo dens, compact, dicht, dichter, dichtst.
En dan durven ze vragen of het wel een gedicht is.

Boe.


Justin Binek in actie

Uw dienares

 

Meer informatie over Uitgelezen Boeken, Katern voor boekverkopers en boekenkopers: www.uitgeverijdebuitenkant.nl.

Kustromantiek Op Wieltjes

Sinds enkele maanden mag ik de op-ed verzorgen in ‘Tussen de lijnen’, het blad van De Lijn dat enkele jaren geleden nog uitgeroepen werd tot beste personeelsblad van Vlaanderen. Cursiefjesgewijs prik ik er met een vrolijke knipoog in rariteiten, onvolkomenheden en inconsequenties, en verword ik tot een cartoonfiguurtje. En ja, de verhaaltjes zijn steeds ‘gebaseerd op echte feiten’ maar dan karikaturaal bijgekleurd en ingeknipt om netjes in de formaat en de tekening te passen. Hieronder vind je de zomerinzending, die in augustus in het blad verschijnt. Moge het nu beginnen zomeren!

Daten op de Kusttram. Bestaat er iets romantischer? Ik zag het helemaal voor me: in bikini, in de tram, het strand op rijden, genietend van zon, zee, zand en zoenen. Dat is als daten op de Oriënt-Express, maar dan langs ‘het unieke van de Vlaamse kust’, ‘met zicht op zee’ én een stuk goedkoper. Dat zou haar zeker overtuigen. Dacht ik.

‘Hoezo, twee euro beheerkosten?’ mokte ze. Een dagpas was het interessantste, hadden we ontdekt op delijn.be: ‘Op het voertuig 8 euro, in voorverkoop 6 euro.’ Omdat de eShop ‘uw persoonlijk voorverkooppunt bij u thuis’ is, hadden we dus verwacht daar 12 euro te betalen. Maar er stond: ‘Vermijd 2 euro beheerkosten door minimum voor 12,50 euro te bestellen!’‘Kan ik ergens een extra ticket van een halve euro kopen’, knorde ze, ‘of moet ik nu drie tickets kopen van 6 euro om die 2 euro te vermijden? Afzetters! Dat is zo’n marketingtruc, zoals bij jouw hotdogs.’ Ik beet op mijn lip. Ze verkopen de broodjes per zes en de worsten per vijf, en dus kom ik altijd met dertig stuks thuis. ‘We kunnen de tickets ook bij de Lijnwinkel kopen’, opperde ik stilletjes. Ze kneep haar oogjes tot spleetjes: ‘Is dat een lepe manier om me mee te krijgen?’ ‘Het scheelt twee euro’, probeerde ik nog eens. Het lukte.

img_0259Het was écht twee euro goedkoper. Het Lijnwinkelmeisje gaf ons de gelukzalige tickets die ons van Knokke naar De Panne en terug zouden rijden voor precies 12 euro.‘Een lief kind dat de hele dag zit te wachten in een klein hokje is dus goedkoper dan een computerprogramma?’ mopperde mijn vriendin ongelovig. ‘Geen beheerkosten voor dat arme schaap?’
‘Dag, dames’, verwelkomde de charmante chauffeur ons in Knokke. Nu zou de romantiek echt beginnen. Belgische kust, we komen eraan! ‘Op naar de horizon!’ riep ik enthousiast. ‘Nog vuuf mienuutjes’, antwoordde de chauffeur.

Knokke, Duinbergen, Heist, Zeebrugge, Blankenberge, Wenduine, De Haan… De Vlaamse kust schoof voorbij. Af en toe zagen we zelfs een streepje zee tussen twee flatgebouwen door. Een streepje strand. Een streepje muziek zou het nog eens zo romantisch gemaakt hebben. ‘Daar!’ riep ik. ‘Zee!’ ‘Waar?’ vroeg ze. Net te laat.
Terwijl we gezellig voortdenderden, zakte ze steeds verder weg, zalig in slaap gewiegd. Ik durfde haar niet wakker te maken. Ook niet toen we bij Raversijde de Zeedijk op reden. ‘Kijk’, fluisterde ik haar hoofd toe dat op mijn schouders rustte. En terwijl we langs de spelende golven gleden, zoende ik haar zacht. Is er iets romantischer dan een kustram, dacht ik.

(Uit: ‘Tussen de lijnen’, De Lijn, augustus 2016)

Tweehonderd jaar gothic…

Precies 200 jaar geleden betrokken Lord Byron, Mary Shelley, Percy Shelley en John Polidori de Villa Diodati in het Zwitserse Cologny voor een huiveringwekkende driedaagse. Drie dagen lang zouden ze er elkaar verhalen vertellen die pasten bij het verschrikkelijke weer. Percy bedacht een spookverhaal, zijn vrouw Mary verzon Frankenstein, Byron bedacht A Fragment dat door Polidori werd uitgebreid tot The Vampyre, het verhaal dat uiteindelijk zou leiden tot Dracula. Het Gothic genre was geboren.

Jaar zonder zomer

1816 zou bekend worden als ‘het jaar zonder zomer‘,  ‘the summer that never was‘ of ‘eighteen hundred and froze to death‘. Door een vulkaanuitbarsting in 1815 zou het klimaat wereldwijd sterk ontregeld zijn geweest. De temperaturen vielen, het bleef maar regenen en alom mislukten oogsten, die voedselrijken veroorzaakten in Engeland, Zwitserland en Frankrijk en het leven kostten aan zowat 200.000 Europeanen.

Ook in de jonge Verenigde Staten zorgde het weer voor verschuivingen. Heel wat mensen verlieten het zwaar getroffen New England en trokken naar de Midwest. Zo vertrok ook de familie Smith, wat aanleiding zou geven tot de publicatie van The Book of Mormons, het begin van de Mormonen.

Dichter bij huis was Joseph Turner getroffen door de spectaculaire zonsondergangen, te wijten aan het vulkanisch materiaal in de lucht, wat je terugvindt in de gele tinten van veel van zijn werken.

En in Zwitserland, nabij het meer van Genève, werden Byron en zijn vrienden door de onophoudelijke regenval gedwongen binnen te blijven.

Filmisch

De gevolgen van die driedaagse merken we tot op vandaag nog in de bioscoop en in tv-series. Dracula is nog steeds niet dood, vampieren duiken overal op en er is alweer sprake van een Frankenstein-remake.

Maar ook het verhaal van de driedaagse zelf prikkelt de verbeelding. De ‘Bride of Frankenstein‘ van James Whale begint met de vertelling door Mary Shelley in de villa, Ivan Passer verfilmde het weekend als ‘Haunted Summer’ en Ken Russel beschreef de regendagen in ‘Gothic‘ met Gabriel Byrne als Byron, Julian Sands als Percy Shelley, Natasha Richardson als Mary Shelley en Timothy Spall als Polidori. Deze laatste film probeerde de verhalen ook een psychologische onderbouw te geven. Frankenstein zou het gevolg zijn van een miskraam van Mary die haar kind uit de dood zou willen wekken, en The Vampyre zou stammen uit de afgesprongen relatie van Polidori en Byron, waarbij homoseksualiteit en zelfmoordgedachten voortaan deel zouden uitmaken van het vampieren-canon.

Een boeiende driedaagse, kortom. Ik zet vanavond alvast een oude Frankenstein op. En misschien ook nog wel Interview with the vampire. En nu maar hopen op regen.

De berg te hoog? Lees een cartoon.

Je hoeft niet altijd dikke boeken te lezen om goede tips te vinden. Dat wil je misschien ook helemaal niet als de zon streelt en de poes langs je voeten schijnt. Nee, soms volstaat een kleine comic, zoals die van Grant Snider. Zijn ‘incidental comics‘ zijn altijd kleine mijmerkatapultjes die zich best laten genieten met een glas sangria of een alcoholvrije mocktail. Zoals deze: hoe beklim je een heuvel? Stap na stap, zegt de Chinese wijze.

De wonderbibliotheek

fantastic-flying-books
Uit: “The Fantastic Flying Books of Morris Lessmore” – W. Joyce & B. Oldenburg (2011)

Mijn tante woonde in een bibliotheek. Eigenlijk was ze er conciërge, maar dat woord betekende nog niets toen ik er vroeger kwam. Ik weet ook helemaal niet of zij veel las, dat heb ik haar nooit gevraagd. Wanneer ik bij haar op bezoek kwam, had ik geen tijd om vragen te stellen. Dan moest ik op expeditie, in de bibliotheek.
Een oude, stoffige bibliotheek was het, met een piepende houten vloer, waarin je zo stil mogelijk rond liep om de personages niet wakker te kraken. Ooit heette het gebouw kasteel, maar die naam had ze geruild voor het plechtige bib.

Lees verder “De wonderbibliotheek”